Een biologisch kind heeft met succes een beroep gedaan op de kindvrijstelling en het kind tarief van de erfbelasting. Het volgende was het geval. Een man was door zijn biologische vader niet erkend. Maar hij erft een aanzienlijk vermogen van hem.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een erfenis van een willekeurige derde. Hierdoor is er sprake van de kleine vrijstelling en 30%-40% erfbelasting over zijn erfdeel. De zoon was het hier niet mee eens. Hij wil gebruikmaken van de kindvrijstelling en het lage tarief van 10-20%.
In eerste instantie wordt zijn bezwaar op de aanslag erfbelasting afgewezen door de belastingdienst. De inspecteur stelt dat er geen sprake is van een familierechtelijke band. Ook de rechtbank geeft de zoon geen gelijk. Maar hij gaat in hoger beroep. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft 25 mei jl. uitspraak gedaan en de zoon in het gelijk gesteld. Wat is de afweging van de belastingdienst aan de ene kant en vervolgens van het Hof? Dat is van belang voor jullie in de adviespraktijk.
De moeder van Z heeft de relatie met zijn biologische vader, maar die is verbroken voordat hij geboren is. De vader heeft destijds hem willen erkennen, maar de moeder gaf hiervoor geen toestemming. Op dat moment zou erkenning door de vader gevolgen hebben voor de financiële onafhankelijkheid van de moeder. Zij studeerde en kon gebruikmaken van faciliteiten doordat zij alleenstaande ouder was.
Er is vanaf de geboorte regelmatig contact geweest tussen de biologische vader en de zoon.
Later is de moeder getrouwd en deze man heeft de zoon erkend. Zoon heeft dus twee ouders. Maar in de praktijk had hij er drie, namelijk twee vaders en één moeder.
In het testament van zijn biologische vader stond het volgende:
Onder de verplichting tot afgifte van de hiervoor gemelde legaten benoem ik tot mijn erfgenamen: a. voor dertig procent (30%) van mijn nalatenschap mijn zoon [Hof: belanghebbende] voornoemd, die ik echter graag had willen erkennen en voorzover mogelijk alsnog erken;”. Dus ook in het testament heeft zijn vader aangegeven dat hij zijn biologische zoon graag juridisch zijn zoon had willen noemen.
In de Successiewet staat dat tariefgroep 1 kan worden toegepast bij de partner of “afstammelingen” in de rechte lijn. Daarnaast wordt de kindvrijstelling van afgerond € 21.000 toegepast voor kinderen. Voor de bepaling wanneer er fiscaal gezien sprake is van een kind moeten we kijken naar de Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR). Daar staat dat een kind een eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de neergaande lijn is.
Er is geen sprake is van een wettelijke erfgenaam. Maar er wordt verkregen door het testament. Voor de fiscale wet gaan we uit van de fiscale begrippen. Hij is weldegelijk een afstammeling en ook een kind op basis van de definitie uit de AWR.
Dus mag de zoon op zijn erfdeel van ruim € 500.000 de kindvrijstelling toepassen en betaalt hij 10%-20% erfbelasting.
Maatschappelijke ontwikkelingen rond meerouderschap, meeroudergezag en draagmoederschap vragen om keuzes op rechtspolitiek terrein, onder meer met betrekking tot de familierechtelijke positie van buitenhuwelijkse kinderen. Het is aan de wetgever om dergelijke keuzes te maken. Een eventuele aanpassing van de fiscale regels over het begrip kind dient in samenhang daarmee te worden bezien. Het is niet aan de rechter om op dergelijke wijzigingen in de wetgeving op het gebied van het familierecht en de daarmee samenhangende keuzes van de fiscale wetgever vooruit te lopen. De Hoge Raad is daarom van oordeel dat het vooralsnog op de weg van de wetgever ligt om in het rechtstekort te voorzien.
Daarom moet de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het beroep ongegrond is verklaard, worden bevestigd.